‘Mensportretten’ en ‘vleeswerken’, onder deze twee noemers vat Cindy Wright haar schilderijen samen. De jonge kunstenares heeft zich van bij het begin van haar artistieke loopbaan toegelegd op figuratie. In 1996 studeerde zij af aan de Antwerpse academie in de schilderklas van Fred Bervoets, waar zij vooral werkte naar levend model. Naast het modelschilderen was zij ook in sterke mate geboeid door het portret, en deze interesse voor heeft ze tot vandaag behouden.
Haar ‘mensportretten‘ zijn grote portretten van ongeveer hetzelfde formaat (170x130cm), waarop de persoon een flink stuk groter verschijnt dan in werkelijkheid. Meestal kijken de geportretteerden recht voor zich uit, met een rustige en eerder vlakke gelaatsuitdrukking, die evenwel een bepaalde intensiteit verraadt. Ze fascineren de kijker door hun imposante nabijheid en nauwgezette detailering. Cindy Wright registreert elke kleine oneffenheid, elke kleurverglijding in de huid, elk puistje, litteken of haarstoppel. Zo wordt de huid als een landschap, waarin de sporen leesbaar zijn van het verleden. De geportretteerde is onmiddellijk herkenbaar en helemaal zijn neutrale zelf, maar hij is tegelijk zijn eigen geschiedenis, en van daaruit ook zijn eigen sterfelijkheid. Tussen zijn verleden en zijn toekomst wordt door Cindy Wright één moment haarscherp vastgelegd, als een getuigenis. De identiteit van het subject is voor haar van secundair belang.
Een andere reeks werken noemt zij eenvoudigweg ‘vleeswerken‘, en dat is dan ook wat de kijker van nabij te zien krijgt, en soms meer nabij dan hem lief is. Er is in haar oeuvre een fascinatie aanwezig voor het vleselijke, ook als dit veroudering en zelfs verrotting impliceert. Cindy Wright fotografeerde half bedorven filet américain, bewerkte deze beelden in de computer, en kwam vanuit dit onderzoek tot een andere beeldvorming. Schoonheid of afschuw is niet de intentie. Het gaat haar om een objectivering van de materie zelf. Het is een puur schilderkunstige benadering (en dus neutralisering) van een object van afkeer.
(Fragmenten uit een tekst van Paul Ilegems)