Sommige televisiebeelden branden zich vast op ons netvlies. Ze gaan tot het collectief bewustzijn behoren. Het door napalm getroffen Vietnamese meisje Kim Phuk bijvoorbeeld, of de foto van een Chinese jongeman staande voor een rij tanks op het Plein van de Hemelse Vrede. Of de opwaaiende jurk van Marilyn Monroe. Deze beelden werken als een symbool voor een gebeurtenis of persoon, zij worden iconen. Anno Dijkstra (Amsterdam, 1970) materialiseert ze. ‘Ik was getuige van de hongersnood in Ethiopië. Ik keek thuis televisie en dacht: Wat is een herinnering aan een televisiebeeld? Een beeld waarbij je niet direct bij betrokken bent, dat als een flits aan je voorbij schiet, immaterieel, ongrijpbaar, zonder locatie, zwevend door de ether.’
Om het werk van Anno Dijkstra kan niemand heen. De beelden zijn gemaakt van plasticine klei en van alle kanten te bekijken. Zappen of ombladeren kan niet. Geen enkele voorbijganger kan nog zeggen dat hij het niet wist. ‘Misplaatsingen’ noemt Anno Dijkstra zijn beelden. Ze herinneren de toeschouwer aan een vluchtig beeld dat rondzweeft over de wereld, losgeweekt is van plaats en tijdstip. En ze kunnen ook zomaar op straat staan, buiten de veilige museale ruimte, in Gent of Watou, waar de confrontatie harder is: ze staan midden tussen de wandelende mensen.
Anno Dijkstra benadert in Oostende de ‘tweedehandse ervaring’ vanuit twee polen. De ene pool gaat over beelden uit de media, waarbij hij de ervaring die de camera ons geeft, onderzoekt: een schijnbaar accuraat objectief en actueel beeld. De andere pool gaat over het fysieke in het hier en nu, heel urgent te maken. In zijn nieuwe werken vallen deze twee polen steeds weer samen. Ook tijdens deze editie van Salon blanc vallen de twee polen samen en is de kunstenaar de ongezien aanwezige. Hij veroorzaakt via de installatie/performance op een bijzonder directe wijze een ontmoeting. Eén op één staat het voor je in de witte ruimte als in een atelier.
Waar ben je?
Over de ontmoeting met Anno Dijkstra tijdens Salon blanc
Salon blanc is op een regenachtige avond in 2007 ontstaan als een onafhankelijk initiatief van kunsthistorica Els Wuyts en kunstenaar Yves Velter waarbij een deel van het woonhuis tijdelijk veranderd wordt in een kleinschalige tentoonstellingsruimte. In het witte huis op de hoek van de Romestraat en de Amsterdamstraat in Oostende bleek na de verbouwingen de ‘gestripte’ atelierruimte op het gelijkvloers een ideale plaats om er af en toe hedendaagse beeldende kunst te brengen. De bijna-witte-doos (witte muren, grijze vloer, hoog plafond, gedempt daglicht) werd zo een tentoonstellingsplek dat tegelijk het intieme karakter van een bewoond pand behoudt.
Salon blanc is een hedendaagse verwijzing naar de saloncultuur van weleer geworden waarbij er tijdens de tentoonstelling een gelegenheid wordt gecreëerd om bij te praten, uit te wisselen, te tonen en te kijken. De duur ervan wordt beperkt tot één moment en in de lijn van de ‘burgerlijke salons’ uit de 17e en de 18e eeuw, is er taart of wijn, waardoor het een feestelijk karakter met een particulier accent krijgt. Zonder te verdwijnen in een soort regelmaat, worden meermaals dergelijke momenten georganiseerd en in november 2012 was ook Anno Dijkstra (Amsterdam, 1970) te gast.
De architectuur van de plek is een constructie in twee delen: beneden – op straatniveau – staat een eenvoudige ingebouwde witte kast (waar ons technisch materiaal verstopt zit) en een houten tafel. Die ruimte is hoog, bereikbaar via een houten trap en omgeven door een witte muur langs de ene kant en hoge ondoorzichtige ramen langs de straatkant. In het hoger gedeelte kom je als bezoeker het eerst terecht: het plafond is lager en ook daar bepalen de witte muren en de mistige ramen de sfeer.
Bij de performance van Anno Dijkstra kwamen de bezoekers terecht in een soort ‘atelierruimte’. Vanuit het hoger gedeelte van de ruimte keken ze naar beneden en zagen er een installatie met een plastic zeil op de vloer met hompen klei, beeldhouwmateriaal, lichtarmatuur, een kan koffie en een beeld. Dit beeld lijkt nog in volle ontwikkeling en ligt op het zeil alsof de maker ervan er elk moment aan verder kan werken. Het beeld heeft de vorm van een mens met de armen en handen langs de zijkant van zijn lichaam liggend. Het is niet ‘af’, de ruwe strepen op het oppervlak van plasticine verwijzen naar een maakproces dat even onderbroken lijkt.
Lichtjes aangemoedigd door ons (als gastheer en gastvrouw van het Salon), daalden bezoekers voorzichtig de trap af en begaven zich in dit geconstrueerde atelier. Van zodra men beter en dichter kwam kijken, ontdekte men via een gaatje aan de navel van de buik dat ‘in’ de mensfiguur van klei een stukje huid te zien was. Aarzelend durfde men uit te spreken wat men dacht te zien: Ligt er een mens in deze kleien vorm?
Ofwel fluisterde men tegen een mede-bezoeker over de ontdekking en twijfelde men aan dit gegeven. Ofwel klonk er een kreet door de ruimte, waarbij ongeloof duidelijk weerklonk. Ofwel begon men met een zekere angst te praten tegen het beeld. De mens in de schelp van plasticine bleef evenwel stil en antwoordde niet, maar door het gaatje kon men hem zien ademen: de huid van een buik (met een beetje haar) bewoog zachtjes op en neer. Ook met ons was afgesproken in stilzwijgen te blijven wat betreft de ware toedracht van het beeld. We hadden bij de start van deze performance een aantal afspraken gemaakt met Anno Dijkstra over wat wél en wat niet onthuld zou worden.
Op dat moment gebeurt er iets wonderlijk. De blikken van de bezoekers kruisen elkaar en peilen of die ander hét ook gezien heeft. Kan je hem/haar vertellen over je ontdekking? Laat je het nog even in de waan? Ben je nieuwsgierig naar hun reacties? In een mum van tijd begint een gesprek en wordt ontsluierd wat gezien wordt. Waar de ene een technisch snufje vermoedt zoals een ademend Sneeuwwitje in de Efteling, is de ander overtuigd van de aanwezigheid van een echte persoon en rijzen vragen over de gezondheid ervan. Heb je voldoende lucht om te ademen? Voel je je niet beklemd in die kleine schelp? Ben jij de kunstenaar?
Een heleboel toevalligheden van de werkelijkheid zijn gericht op de aanwezigheid van de vorm in de ruimte en de schijnbare afwezigheid van de kunstenaar. Er blijft veel ongezien terwijl er toch zoveel ogen mee kijken. We kunnen niet om de situatie heen terwijl er geen besef is van wat er gaande is. Aan de ene kant lijkt dit kunstwerk een intrinsieke waarde te hebben; het werk staat als het ware op eigen benen. Aan de andere kant ligt het bestaansrecht ervan juist niet in de afzondering, maar in de verbinding; het werk is directe aanleiding tot gesprek.
We zijn getuige van een gegeven en weten niet wat er mee te doen, hoe te handelen en hoe er mee om te gaan. We zijn betrokken maar tegelijk ook buitenstaander, trachten vragen te formuleren en zoeken antwoorden. Die verbindende eigenschap van het werk blijkt de meest aanwezige teneur tijdens die namiddag in Oostende. Het kunstwerk is stilaan als installatie minder belangrijk maar des te meer als performance. Aangemoedigd door de gemoedelijke sfeer tijdens zo’n Salon (een glas wijn helpt), is de drempel om dit kunstwerk bespreekbaar te maken daarenboven bijzonder klein.
De gesprekken gaan concreet twee richtingen uit: het gaat over het leven en het gaat over kunst. En hoewel er in mijn herinnering, geen aanwijsbare hiërarchie bleek te zijn tussen beide grootse concepten, loopt een rode draad van ‘menselijke waarden’ door de gesprekken en blijkt de vraag naar de zin van kunst minder intens aanwezig dan die van de invulling van het leven.
Want, als er een echte mens in dit beeld zit, hoe is die er dan in geraakt? Er is nergens een naad te zien in de plasticine maar ook geen gaten die nodig zijn om lucht te laten circuleren om te kunnen ademen. Er zijn geen kleppen aanwezig waardoor de schelp in twee delen als een doos geopend zou kunnen worden. En ook als je heel goed kijkt, is er geen extra bewegingsruimte waardoor een claustrofobisch gevoel mogelijk kan zijn. Er gaan uren voorbij – Salon blanc duurt een namiddag lang – waarbij stramme spieren of de kans tot flauw worden, gesuggereerd wordt. Is er een dokter in de zaal? Of weet iemand om te gaan met de projecties van aanwezige bezoekers? En wat doen we met de kleinmenselijke drang om naar aanleiding van dit werk ook de ‘eigen’ momenten van soortgelijke situaties te vertellen (en te herhalen)?
In tegenstelling tot degenen die de trap afdaalden, voor wie de moeite niet nam om écht te gaan kijken, is er allicht weinig aan te beleven, behalve dan de situatie van een atelier. De keuze om deel te nemen aan de ontmoeting ligt dus bij de bezoeker zelf en wordt niet opgedrongen. Er wordt enkel ‘aangeraden’ even beter te gaan kijken. Voor wie het werk van Anno Dijkstra al kent, is de zin tot confrontatie, niet nieuw. De impact van de specifieke performance is evenwel even groot als voor wie het oeuvre van de kunstenaar ongekend is. Binnen het concept van het Salon is ruimte voorzien voor publieksbemiddelende tools. We hebben dan ook publicaties en catalogi liggen, waarbij vroeger werk van Anno Dijkstra getoond en gelezen kan worden. Met een iPad maken we ook beeldmateriaal van vroegere installaties (zoals in het nabije Watou waar vele West-Vlamingen ook jaarlijks langsgaan) bereikbaar. Het maakt de beleving van het kunstwerk er niet minder straf door, gezien afgesproken is om dit educatieve aspect nauwgezet pas naar het einde toe, aan te wijzen. In volgorde betekent dit dat dit aan de bezoeker pas na het échte kijken wordt aangeboden.
Bij het sluitingsuur van dit Salon wordt aangekondigd dat de kunstenaar de nog aanwezige bezoekers persoonlijk zal ontmoeten. We zetten de nog aanwezige bezoekers dus even op straat, laten de bezoekers die speciaal terugkeerden aansluiten én is de ongekende gastkunstenaar opeens bijzonder aanwezig. Het is voor de bezoekers een revelatie om zo face-to-face met de maker te staan en waar de ene hem verwijt geen zorg te dragen voor zijn eigen gezondheid, staat de andere vol waardering voor de idee en de belichaming van het uitgangspunt. Het fysieke in het hier en nu – zowel tijdens de performance als tijdens het nagesprek – laat een stevige indruk na. Het ware ‘systeem’ van het kunstwerk wordt evenwel op geen enkel moment, noch door de kunstenaar zelf, noch door zijn vrouw Ilona Plaum, noch door ons, onthuld.
Op een bijzonder directe manier wordt de zogeheten ‘misplaatsing’ van het kunstwerk in een niet-museale ruimte een ervaring die dicht bij een performance komt te staan. De installatie van Anno Dijkstra maakt de urgentie van de ware ontmoeting aantoonbaar en bespreekbaar.